Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En de vrouw zeide: Waarom hebt gij dan [24]alzulks tegen Gods [25]volk gedaan? Want daaruit, dat de koning [26]dit woord gesproken heeft, is hij als een schuldige, dewijl de koning zijn [27]verstotene niet wederhaalt. 24. Te weten, dat gij in uw vonnis terstond veroordeeld hebt, als onbillijk en onbetamelijk zijnde. 25. Dat naar Absaloms wederkomst verlangt, opdat hij in zijns ouden vaders plaats tot hun best zou mogen regeren. 26. Dat is, de voorgaande sententie over de zaak mijns zoons. 27. Namelijk, Absalom, wiens zaak, zij wil zeggen, gelijk te zijn met de zaak van haar zoon; hoewel er groot onderscheid tussen was, dewijl Absalom zijn broeder niet in het gevecht of onverhoeds, maar verradelijk had doen vermoorden. Zie boven, hfdst.13 vs.28.